Des HEEREN Lof, Maarten Luther (9)
Auteur: ds. W. Pieters
Luthers dagelijkse leven
In 1525 is Luther op 41-jarige leeftijd getrouwd. Ruim twintig jaren spaart de Heere hem in het huwelijk. Ze worden niet rijk, want Luther wil voor de boeken die hij schrijft, en voor de Bijbelvertaling nooit één cent hebben, en tegelijk is hij mild en royaal voor allen die hem om een aalmoes vragen. Soms heeft Käthe het dan ook niet gemakkelijk om de eindjes aan elkaar te knopen. Dit geldt vooral als Luther en zijn vrouw in de loop der jaren zes kinderen krijgen. Luther en zijn vrouw houden erg veel van elkaar. Luther is voor zijn vrouw het middel geweest tot haar bevrijding, niet alleen uit het klooster, maar ook uit haar geestelijke gevangenis. En zo zijn ze niet alleen in huwelijksliefde één, maar ook in het geloof. En dit zet een stempel op heel het gezinsleven en ook op de opvoeding van hun kinderen. Hij houdt erg veel van zijn kinderen, maar verwent ze niet. Wanneer Hans, zijn oudste zoon, ongehoorzaam is, blijft zijn vader eisen dat hij zich onderwerpt, en eerder komt het tussen die beiden niet goed. Hij zegt tegen hem: Hans, ik heb liever een dode zoon, dan een ongehoorzame zoon! En misschien denkt Luther bij dit ernstige woord aan Deuteronomium 21 vers 18-21 ... Luther geniet erg van zijn gezin. Hij is kind met zijn kinderen. Ondanks al zijn overstelpende drukte neemt hij toch ruim de tijd om met hen te bidden, hen voor te lezen, met hen te spelen en hen door zijn godzalig voorbeeld en door goede verhalen te onderwijzen. Hij leert zijn kinderen vooral jong Bijbel lezen en zegt: als je zalig wilt worden, dan moet je je voorstellen dat er geen enkel mens op aarde is dan alleen jij. En dat God elke troost en elke belofte in de Heilige Schrift alleen voor jóu heeft laten neer schrijven. Ook de Catechismus moeten de kinderen al heel jong uit hun hoofd leren. Vader Luther heeft die zelf geschreven ... Zo onderwijzen vader en moeder Luther hun kinderen in de leer der zaligheid. En hun kinderen mogen er de rijke vruchten van plukken, of ze nu jong sterven of volwassen mogen worden. Op 2 juni 1526 wordt het eerste kind van Maarten en Käthe geboren. Hij wordt naar grootvader Luther genoemd: Johannes / Hans. Luther is er vol van. In al de brieven die hij aan vrienden en bekenden schrijft, heeft hij het erover. Op 10 december 1527 wordt het zusje Elizabeth geboren. Ze sterft op 3 augustus 1528, tot groot verdriet van haar ouders. Maar vader Luther mag schrijven: Elizabeth heeft van ons afscheid genomen en is door de dood heen naar Christus en naar het leven gegaan. Als zij gestorven is, zegt hij tegen zijn vrouw: ik wilde dat ik in mijn kinderjaren gestorven was, daarvoor zou ik alle eer willen geven die in de wereld mijn deel is of die ik nog ontvangen zal. Luther bedoelt te zeggen: jong gestorven, vroeg bij God! Op 4 mei 1529 mag een tweede dochtertje geboren worden: Magdalena. Zij wordt in september 1542 ernstig ziek. Op haar sterfbed zegt haar vader tegen haar: Leentje, mijn dochtertje, je zou wel graag bij je vader blijven, maar je gaat toch ook graag naar de Vader hierboven? En op 20 september sterft ze, zonder doodstrijd in de armen van haar vader. Tot de omstanders zegt hij: o, mochten wij ook zulk een sterfbed hebben! Zulk een dood zou ik op ditzelfde ogenblik willen aanvaarden. Op 9 november 1531 wordt het tweede jongetje geboren, dat Maarten wordt genoemd, net als zijn vader. De jongste zoon wordt geboren op 28 januari 1533. Luther noemt hem naar Paulus, omdat hij zelf door de brieven van de apostel Paulus tot de kennis van Christus is gekomen. Op 17 december 1534 wordt het zesde en laatste kind geboren. Ze wordt genoemd naar de reeds gestorven moeder van Luther: Margaretha. Zoals ik al schreef: vader Luther is erg druk met zijn kinderen. Hij geniet niet alleen van hen, maar ook ontvangt hij steeds weer lessen uit hun gedrag. Voorbeeld: als kleine Maarten op de goeie lobbes, de hond, wil paard rijden, laat deze dat goeiig toe. Luther zegt dan: deze knaap predikt het Woord van God metterdaad, want God zegt: gij zult heerschappij hebben over de dieren der aarde. Want de hond verdraagt alles van dit kind. Verder ziet hij in zijn zoon Hansje een prachtige uitleg van Psalm 2 vers 11: Dient de HEERE met vreze en verheugt u met beving. Luther zegt: wanneer ik zit te schrijven, dan zingt hij een liedje voor mij. En wanneer hij een beetje te luidruchtig wordt en ik dan wat heftig tegen hem word, dan zingt hij toch door. Maar hij doet het wat zachter, meer bezorgd en schroomvallig. Zo wil God dat wij altijd vrolijk zullen zijn, maar met vrees en eerbied jegens God. Hij ziet natuurlijk ook hoe moeder Käthe haar kinderen steeds weer een schone luier moet omdoen en maakt dan deze prachtige opmerking: zoals de moederliefde veel sterker is dan alle vuil en viezigheid van een kind, zo is Gods liefde veel sterker dan de menselijke bevlekking en daarom scheiden de zonden de gelovige zondaar niet van Christus.
Luther heeft vanaf zijn trouwen de rest van zijn leven te kampen met verschillende ziekten, vooral ook aan zijn hart en in zijn hoofd. Hij moet leren zich te schikken in het verval van krachten. Door zijn lijden is hij echter wel bijzonder in staat om vele lijdenden te troosten. Zeer veel brieven schrijft hij om in allerlei ellende hulp en bijstand te bieden. Een voorbeeld: aan Hieronymus Weller schrijft hij: je moet blij zijn met de aanvechting van de duivel, omdat dit er een stellig bewijs van is dat je een genadig en barmhartig God hebt. Deze aanvechting heb je meer nodig dan spijs en drank. Aanvechtingen zijn immers en bewijs, niet van Gods toorn, maar van Zijn liefde! Hij schrijft voor treurenden het volgende zeer bemoedigende woord: wanneer deze dingen een mens in beslag nemen, dan bedroeven en verstikken zij de geest volkomen. In zulke smarten, angsten en gevaren kan niets anders de krachteloze en verstorven harten tot nieuw leven verwekken en oprichten, dan alleen de onderwijzing van het Evangelie, dat ons leert dat Christus onze zonden op Zich genomen heeft en daarvoor genoegdoening gegeven heeft en dat Hij de deur tot het eeuwige leven voor ons ontsloten heeft. En wanneer zulke bedroefde en aangevochten harten dit troostwoord horen, dan putten zij daaruit de troost en de hoop op de vergeving der zonden. Dit is een eigenschap van de genade van het Evangelie. Verder schrijft hij ten aanzien van de geestelijke strijd, waarmee hij zelf ook zoveel te verduren heeft: wij arme, zwakke mensen moeten een geweldig sterke duivel bestrijden en overwinnen. Dat is hetzelfde alsof iemand een groot vuur wil blussen met een lepel water of dat een arm schaapje vele verscheurende wolven en leeuwen moet verjagen ... Daarom gaat deze overwinning elk begrip van het menselijke verstand ver te boven. Maar door het geloof wordt zij verstaan. O, als God ons niet als een muur beschut, dan heeft de satan ons spoedig ten val gebracht en verslonden. Daarom hangt onze overwinning alleen af van het geloof, waardoor wij steeds godvruchtig leven, op onze hoede zijn en God ernstig aanroepen. Bent u een zondaar? Geloof dan en u wordt rechtvaardig. Bent u zwak? Geloof dan en u wordt sterk. Bent u dwaas? Geloof dan en u wordt wijs. En zo zijn er tientallen brieven en preken van Luther, waarin hij treurenden troost. Het is trouwens toch heel bijzonder het kenmerk van heel Luthers bezig zijn, dat hij midden in een ontzaglijke worsteling staat en daarover steeds schrijft.